Naast Raven (NE) en Keesman (SP) hebben nog er twee fractievoorzitters de vragen beantwoord van de verslaggeefster van het NHD.
Freek Jans (HEA) en Jan van der Werf (CDA). Jans laat weten dat hij kwestie gaat bespreken. Of hij de steunfractie bedoelt of het Presidium is niet duidelijk.
Mijn vraag aan de raad was, beoordeel in september of geheimhouding nog van toepassing is. Ik had daarvoor een trucje bedacht. Vraag eerst om inzage, dan is het besluit tot geheimhouding ook op de raad van toepassing en dient die (bij eerste gelegenheid) een besluit te nemen of ze die geheimhouding wil bekrachtigen.
Inmiddels is me duidelijk (op basis van een uitspraak van de RvS) dat dit trucje niet nodig is. Een WOB verzoek naar documenten waarop geheimhouding rust, dient tevens beschouwt te worden als een verzoek tot opheffing (van die geheimhouding). Wat in mijn ogen het college er toe dwingt de geheimhouding zelf op te heffen, dan wel de raad het besluit voor te leggen de geheimhouding te bekrachtigen.
Met andere woorden, overleg met de steunfractie heeft niet zoveel zin. Waar hij over zou willen praten is namelijk geheim en alleen hij kan besluiten of dit een geheim moet blijven.
Alleen van der Werf geeft een antwoord dat hoop geeft. Hij zegt dat niet alles onmiddellijk openbaar hoeft te zijn. Daarin geef ik hem gelijk, zolang het gewone stervelingen betreft. Maar niet waar het raadsleden betreft.
Zodra een raadslid te horen krijgt dat iets geheim is, dan zou zijn eerste reactie moeten zijn, o ja, dan wil ik nu weten wat dat geheim is. Raadsleden hebben er recht op te weten wat geheim is, anders kunnen ze taak als toezichthouder niet naar behoren uitvoeren.
Veel raadsleden reageren precies omgekeerd en denken dat de geheimhouding henzelf betreft en ze dus geen recht op kennisname hebben. Dat hebben ze wel en dank zij dat recht kunnen ze (als hoogste instantie) beoordelen of de geheimhouding terecht is opgelegd of slechts een poging van het college is om de eigen fouten (en die van de ambtelijke organisatie) te maskeren.
Verder deel ik zijn verklaring voor de extreem lage grondprijs niet, want dat is een functie van de exploitatieopzet die Orez indiende (en we niet mogen inzien).
De extreem lage grondprijs is het gevolg van de extreem hoge kosten voor het bouwrijp maken van het plan Vesting 2.0.
De overeenkomst met Orez werd gesloten op basis van plan Vesting 2.0, waartegen echter zoveel bezwaren werden ingebracht, dat het college besloot het te vervangen door een heel ander plan (met aanzienlijk lagere kosten voor het bouwrijp maken).
Dit verschil in kosten, dat naar mijn overtuiging makkelijk in de miljoenen kan lopen, is gebruikt om het rendement van Droomparken te verhogen en niet om de bieding voor de concessie (ofwel de grondprijs) te verhogen en dat is wat het college tot dusver geheim probeert te houden.