In het vorige bericht stelde ik vast, dat het college de grond (die gebruikt had moeten worden om een “kwaliteitszone” in te richten) voor iets meer dan één euro/m2 verkocht had aan een projectontwikkelaar, zodat die aldaar een camping kon realiseren.
Het verkopen van grond is een bevoegdheid van het college. Die bevoegdheid kent maar één beperking. Die is vastgelegd in de gemeentewet in artikel 169.4. Dat artikel zegt het volgende.
Het college geeft de raad vooraf inlichtingen over de uitoefening van haar bevoegdheid [het verkopen van grond] indien de raad daarom verzoekt of indien de uitoefening ingrijpende gevolgen kan hebben voor de gemeente.
In het laatste geval neemt het college geen besluit, dan nadat de raad in de gelegenheid is gesteld zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college te brengen. [Onderstreping en cursivering door mij gedaan]
Mocht het college geen rekening willen houden met de wensen en bedenkingen van de raad, (iets waartoe ze gerechtigd is, omdat ze nu eenmaal bevoegd is) dan zou de raad in staat zijn geweest om het vertrouwen in het college op te zeggen.
Waardoor de raad langs die weg de verkoop zou hebben kunnen verhinderen.
Een en ander volgens het principe, dat in een democratie, de afgevaardigden van de bevolking altijd het laatste woord hebben.
Was te voorzien, dat de uitoefening van de collegebevoegdheid (tot verkopen van de grond) voor de gemeente ingrijpende gevolgen zou kunnen hebben?
Ik meen van wel, de grond was nodig om de door de provincie voorgeschreven “kwaliteitszone” mee in te richten. Verkoop van de grond zou dat alleen maar bemoeilijken. Kortom, de raad had (volgens de gemeentewet) in de gelegenheid moeten worden gesteld om over deze verkoop een oordeel uit te spreken.
Dat is niet gebeurd en daarmee kan gesteld worden, dat de verkoop van grond niet overeenkomstig de wet heeft plaatsgevonden. Maar niet alleen dat, ook het tijdstip waarop de grond werd verkocht mag op zijn minst uiterst onverstandig worden genoemd.
In het najaar van 2019 gaat de gemeente de overeenkomt met Orez aan waarin ze zich verplicht grond te leveren voor de bouw van 200 recreatiewoningen en het inrichten van 200 kampeerplaatsen, zonder te weten of ze in staat zal zijn deze verplichting na te komen.
Men verkocht als het ware de huid voor dat de beer geschoten was. Inmiddels is gebleken, dat de provincie 200 woningen op die plek te hoog gegrepen vindt en wil men gehoor geven aan de provinciale eis tot het instellen van een voor ieder toegankelijke kwaliteitszone, dan is ook de realisatie van een camping met 200 kampeerplekken een onmogelijkheid.
Ik heb hier in het verleden meermalen voor gewaarschuwd, maar het college is doof en blind voor de opvattingen van anderen en voor de gemeenteraad bestaat het houden van toezicht alleen uit het gedachteloos napraten van het college.
Deze combinatie kan er alleen maar toe leiden, dat er extra zal moeten worden bezuinigd om de kosten (als gevolg van de onwettig en incompetent gedrag van college en raad) te compenseren.