Hans Langbroek laat in het NHD van gisteren optekenen, dat gezien de overeengekomen bedragen, het collegevoorstel om de opgelegde geheimhouding te bekrachtigen, volstrekt onzinnig is en het sop de kool niet waard is.
Hij noemt de bedragen waar het om gaat en dan vraag je jezelf inderdaad af, waarom heeft men in hemelsnaam besloten tot geheimhouding?
Het begint allemaal met de raadsbrief van 16 april, ondertekend door de burgemeester en de gemeente-secretaris. De zin in de raadsbrief die ieders aandacht trekt is deze
In die overeenkomst is opgenomen dat beide partijen zich in de openbaarheid niet uitlaten over de inhoud van deze schikking en dus geheimhouding in acht nemen.
De raadsbrief werd met vertraging doorgestuurd naar de raad met als reden voor de vertraging, dat men eerst advies over de inhoud wilde van een externe jurist. Die gang van zaken roept de volgende vragen op.
Waarom achtte het college het noodzakelijk, dat er over de inhoud advies moest worden gevraagd? Welke wijzigingen zijn er op basis van het advies in de oorspronkelijk tekst aangebracht en wat is de letterlijke tekst van dat advies?
Vragen die raadsleden natuurlijk al veel eerder hadden moeten stellen, maar die vragen nu eenmaal liever naar de bekende weg.
Zoals, “Krijgt de raad inzage in de overeenkomst?”. Antwoord, “Ja de raad krijgt uiteraard inzage in de gesloten overeenkomst”.
De vraag die ze niet stelden, maar die ze beter wel hadden kunnen stellen was, “Op basis van welke kennis en bevoegdheid menen burgemeester en gemeente-secretaris (tevens meester in de rechten) dat de Wet Openbaarheid van Bestuur in dit bijzondere geval niet van toepassing is?
Hadden beiden zo weinig kennis van artikel 10 van de WOB dat ze niet beseften, dat de uitzonderingsgrond (we zijn het er samen over eens geworden) niet in de wet voorkomt?
En was degene, die ze om advies hadden gevraagd, daar ook niet mee bekend?

Dat is nauwelijks voorstelbaar. Maar niet alleen B&W, ook de raadsgriffier lijkt te zijn getroffen door opvallende onwetendheid.
Zo weet hij bijvoorbeeld niet, dat het recht op inzage (voor leden van de raad) onvoorwaardelijk is en niet ingeperkt kan worden door de voorwaarden die je als college denkt te kunnen stellen.
De raad heeft als taak het college te controleren en daarom is het absurd om te denken dat een college in staat zou zijn te bepalen welke documenten de raad wel en welke zij niet zou mogen inzien. Het recht op inzage is dan ook een onvoorwaardelijk recht.
Iets geheel anders is of men de kennis, die men verwerft door inzage, mag delen met anderen.
Het college is bevoegd om een geheimhoudingsplicht op te leggen en het niet nakomen van die plicht kan leiden tot strafvervolging.
Het college heeft echter niet het recht om de raad kennis te onthouden. Ze kan de raad (voor een korte tijd) alleen verbieden die kennis met anderen te delen. Totdat de raad besluit of zij die (tijdelijk opgelegde) geheimhoudingsplicht wil omzetten in een permanente.

Voor de griffier staat een tijdelijk verbod op het delen van kennis, kennelijk gelijk aan een verbod op het verwerven van kennis door de raad. Het eerste is wel een bevoegdheid van het college, het tweede niet.
Volgens de griffier heeft het college haar verbod tot kennisname pas de vrijdag voor de raadsvergadering opgeheven. Wat er op neerkomt, dat dit verbod bijna 2 maanden heeft stand gehouden. Alleen Raven (NE) protesteert (tamelijk laat overigens) tegen deze gang van zaken.
De overigen (met uitzondering van Langbroek) laten het zich (zonder morren) welgevallen.
Zoals het college een niet in de wet genoemde uitzondering construeert, zo creëert de griffier (in overleg met het college?) een “voorwaardelijk” recht op inzage dat eigenlijk niet bestaat.
Over de oorspronkelijke voorwaarde (men dient eerst een geheimhoudingsverklaring te tekenen wilde er inzage worden verschaft) wordt niet meer gerept. Nu laat de griffier weten, dat het recht op inzage pas is ontstaan nadat het college haar blokkade (op 15 juni) had opgeheven, waarmee de oorspronkelijke “voorwaarde vooraf” voor het oog was komen te vervallen.
Hier wordt het recht, om geheimhouding op te leggen, doelbewust gelijk gesteld aan een (niet bestaand) recht van het college om voorwaarden vooraf te stellen.
Het is een deprimerend en ontluisterend beeld dat bestuurlijk Enkhuizen tijdens deze vergadering van zichzelf heeft weten te scheppen. Bestuurders, die zich hebben laten adviseren presenteren vervolgens de raad (willens en wetens) een voorstel dat niet is gebaseerd op een wettige, maar op een onwettige uitzonderingsgrondslag.
Terwijl degene wiens taak het is de raad bij te staan met raad en advies, alleen maar verwarring schept over haar rechten. En het college rechten toedicht die ze niet heeft. Zoals te bepalen waar en wanneer de raad ergens kennis van mag nemen.
Men verwijt mij vaak cynisme, maar het cynisme dat de bestuurders, de griffier en ambtenaren in deze kwestie ten toon spreiden is vele malen erger.
De raad ondergaat dit alles zonder enig merkbaar verzet. Tenzij men de handen ineen weet te slaan, in verzet komt tegen de charlatans die haar van advies dienen en orde op zaken stelt, zal zij haar gezag (waar nauwelijks nog iets van over is) alleen maar nog verder teloor zien gaan.
lijkt mij heel sterk dat de bedragen het sop van de kool niet waard zijn
LikeLike