
Nadat D66 en PvdA hun visie op de raadsvergadering van 5 juli al eerder on-line hadden gezet doet nu ook de SP haar duit in het zakje.
U kunt ze op dit blog allemaal vinden in de “nieuws” kolom rechtsonder. In tegenstelling tot politieke partijen ben ik niet bang het nieuws (dat anderen brengen) onder de aandacht te brengen.
Het amendement van Van der Pijll/D66 heb ik al uitgebreid besproken. Het SP/CDA amendement nog niet.
Het was een ingenieus voorstel, waarbij de verantwoording werd gelegd waar hij thuishoorde. De stichting. Maar waarbij de financiering werd overgedragen aan de gemeente.
De zoveelste achterdeur constructie waarbij de gemeente de middelen verschaft waarmee de stichting aan haar verplichtingen kan voldoen.
Het is een vorm van mooipraten die me niet zo aanspreekt, maar die in de politiek gebruikelijk is. Een manier om verkeerde beslissingen uit het verleden (voor het oog) weg te poetsen.
Men doet voorkomen alsof de stichting veel geld aan de verbouwing heeft bijgedragen, maar die bijdrage was alleen maar mogelijk omdat de gemeente eerst allerlei redenen verzon om dat geld naar de stichting te kunnen over te maken (of te laten behouden).
Zo ook hier, formeel gaat de stichting in de verre toekomst meer huur betalen. Maar als die verre toekomst is aangebroken zal blijken, dat de gemeente de subsidie aan de stichting moet verhogen omdat ze anders de huur niet kan betalen.
Enfin, het amendement is niet aangenomen omdat weer andere partijen vonden dat je het stichtingsbestuur nergens verantwoordelijk voor mag stellen, dus wil ik het er verder niet over hebben.
Ik wil het hebben over de wijze waarop Keesman de motie/het ordevoorstel Langbroek/Quasten meende te moeten afkraken. In rood het letterlijke citaat uit Keesman’s bijdrage.
Tot nu toe wijst alle beschikbare informatie er op, dat de informatie van de Wethouder aan de raad volledig en juist is.
Dat iets ergens op wijst is niet de vaststelling van een feit. Een aanname dus. Zoals alle beschikbare informatie ook een aanname is. De conclusie van Keesman dat de wethouder de raad volledig en juist heeft geformuleerd berust dus op een tweetal aannames.
Daar heb ik niet zo’n probleem mee, zolang je tenminste anderen niet verkettert die het zelfde doen. Keesman vervolgt parmantig:
Voor de suggestie dat er informatie achter gehouden zou zijn is niet één concrete aanwijzing. Deze suggesties zijn gebaseerd op vermoedens, wantrouwen, ongefundeerde aannames en wellicht op een gebrek aan voorstellingsvermogen, maar in ieder geval niet op feiten.
Wel, wat Keesman hier als feit presenteert is de bewering van de wethouder dat de in de motie Langbroek/Quasten genoemde documenten niet aanwezig zijn. Ik noem er twee.
De reactie van de aannemer op de weigering van de gemeente een opdracht te verstrekken.
De factuur die de aannemer de gemeente heeft doen toekomen voor het meerwerk dat ze heeft verricht.
Keesman verwijt de indieners van de motie een gebrek aan voorstellingsvermogen. Voor haar geldt het omgekeerde. Een teveel aan voorstellingsvermogen.
Namelijk, dat aannemers, die voor eigen rekening en risico werk uitvoeren, imbecielen zijn, omdat ze te dom of te lui zijn om het betalingsrisico (dat ze lopen) zoveel mogelijk te beperken.
Het risico is wanbetaling. Dat risico laat zich tot nul reduceren als je documenten aan de rechter voor kan leggen waaruit blijkt dat je te goeder trouw hebt gehandeld.
Voorbeelden van zo een document kan zijn: een schriftelijke bevestiging dat je overgaat tot aanleg voor eigen rekening en risico, maar tegelijkertijd motiveert waarom je dat doet.
Het risico dat je loopt is dat een rechter je motivatie onvoldoende vindt, maar hoe groot is dat risico als je opdrachtgever de noodzaak van de voorziening niet betwist?
Bij die motivatie past trouwens ook dat je twee offertes uitbrengt. Eén voor aanleg “vóór inhuizing” en één offerte voor aanleg “na inhuizing”.
Wat ook heel normaal is, is dat je na de uitvoering van de werkzaamheden een factuur stuurt. Allemaal niet gebeurd volgens de wethouder.
Waarom de wethouder weigert de factuur ter inzage te geven heb ik hier ook al meermalen betoogd. De kosten van aanleg “vóór inhuizing” zullen beduidend lager zijn geweest dat de offerte voor aanleg “ná inhuizing” aangeeft.
Wat een vreemd licht zou werpen op de oorspronkelijk kredietaanvraag van de wethouder, die gebaseerd was op een offerte (geen factuur) van aanleg ná inhuizing.
Maar omdat beide termen nergens voorkomen in het betoog van Keesman heb ik het donkerbruine vermoeden, dat ze (net als de meerderheid van de raad) geen flauw benul heeft wat die twee termen inhouden en wat precies het verschil tussen beide is.
Ik heb dat op mijn blog meermalen geprobeerd uit te leggen, maar als Keesman en haar discipelen weigeren daar kennis van te nemen, maar Langbroek/Quasten wel (en daar ook naar handelen), dan is haar kwalificatie dat beiden handelen op basis van ongefundeerde aannames volkomen onterecht. Beiden proberen (met hun motie) juist te voorkomen dat de raad besluiten neemt op basis van ongefundeerde aannames. Door kennis te kunnen nemen van relevante documenten.
Dus mevrouw Keesman blaast wel hoog van de toren, maar haar aannames zijn een stuk onwaarschijnlijker dan die van Langbroek/Quasten.
Hun aanname is dat er schriftelijk bewijs moet zijn waarmee de aannemer zijn besluit rechtvaardigt. En dat hij een factuur zal hebben uitgemaakt na het voltooien van zijn werkzaamheden.
Keesman’s aanname is, dat de aannemer een imbeciel is en dat de bewering van Olierook dat hij de gevraagde documenten niet heeft, tevens het “bewijs” is dat hij ze nooit heeft ontvangen. [Je spreekt de waarheid als je zegt iets niet te hebben, als je het kort daarvoor heb weggegooid.]
En dat is dan weer een gebrek aan voorstellingsvermogen van Keesman.
Keesman’s verder aanname is ook, dat ambtenaren nagelaten hebben om afspraken (die ze namens de gemeente hebben gemaakt), schriftelijk vast te leggen.
Wij dagen de fracties die de woorden van de Wethouder in twijfel trekken uit om tenminste met één enkele concrete, tastbare onderbouwing voor hun suggesties te komen.
Welnu, als mevrouw Keesman de moeite had genomen om mijn blog te lezen dan had ze meerdere concrete onderbouwingen aangetroffen. Weigeren om daar kennis van te nemen is geen “bewijs” dat ze er niet zijn. Het bewijst slechts, dat ze weigert kennis te nemen van opvattingen van anderen die niet in haar straatje passen.
Het staat Keesman c.s. volledig vrij te “aan te nemen” dat zij volledig geïnformeerd zijn door de wethouder. Het staat mij volledig vrij om daar aan te twijfelen en gelukkig stelt de wet mij in staat om een onderzoek in te stellen naar de feiten.
Keesman c.s. kunnen (door een simpele raadsmeerderheid) verhinderen dat zo’n onderzoek onder auspiciën van de raad plaatsvindt. Gelukkig reikt hun macht nog niet zo ver dat men de naleving van een wet kan verhinderen.
Mocht men dat toch willen proberen, dan kan ik altijd daarover het oordeel van de rechter vragen. Maar voorlopig houd ik het er op dat mijn twijfels (op basis van de argumenten die ik ook nu weer heb aangevoerd) gegrond en gerechtvaardigd zijn.